Nokmechanismen
Start

 

Ontwerpen van Nokmechanismen

Een nokmechanisme heeft tot doel een overdrachtsfunctie te genereren. Hiertoe is het nokmechanisme opgebouwd uit drie elementen, t.w. gestel, nok en nokvolger. De nokvolger kan transleren (zie figuur 1.1) of slingeren om een punt. De nok heeft een gekromd oppervlak. De vorm van dit oppervlak bepaalt mede de uitgaande beweging van de nokvolger. De nokvolger onderhoudt het contact met de nok via een nokrol.   De vlakke volger (b.v. toegepast in een verbrandingsmotor voor het lichten van de klep) wordt in de bedrijfsmechanisatie weinig toegepast en wordt hier niet behandeld.   Kenmerken van een nokmechanisme zijn de volgende: 

a. In principe is elke overdrachtsfunctie te genereren (een stangenmechanisme kan dit veelal slechts benaderen). 

b. Een nokmechanisme is vooral geschikt voor periodieke bewegingen. 

c. Een nokmechanisme is minder geschikt voor grote slagen. 

d. De ontwerp- en fabricagekwaliteit van de nokschijf hebben grote invloed op de kwaliteit van de beweging (dynamisch gedrag). 

e. De gewenste overdrachtsfunctie (doelfunctie) moet als een continue functie worden gedefinieerd. Daarom wordt dit gewoonlijk met genormeerde deelfuncties gedaan. f

. Ontwerpwijzigingen van de doelfunctie zijn bij een nokmechanisme eenvoudiger dan bij een stangenmechanisme. 

g. Hoge vlaktedrukken en beperkte smeermogelijkheden beperken de over te brengen krachten en de levensduur van nokmechanismen.    

De theorie van Nokmechanismen is "verpakt" in het programma TADSOC. Lees voor het gebruik de handleiding!

1 Typen nokmechanismen

Men onderscheidt de volgende type nokmechanismen:

Figuur 1.1 Nokmechanismen

Bij voorkeur wordt een rol als volger toegepast (zie figuur 1.2). Dit heeft als voordeel een lagere vlaktedruk, in vergelijking met een puntvolger. Bovendien kan de rol draaibaar op de volger worden bevestigd, waardoor het glijden van de rol langs de nok vermeden kan worden. Bij gebruik van een rol is de gematerialiseerde contour een equidistante van de kinematische contour van het rolmiddelpunt.   Nokmechanismen worden meestal toegepast als functiegenerator. Het aantrekkelijke van nokmechanismen is, dat in principe elke functie gegenereerd kan worden: een kwestie van de juiste contour berekenen. Met name een lange rust, een tijdelijke stilstand van de volger, is eenvoudig te realiseren: dit correspondeert met een cirkelsegment op de nokschijf. En een lange rust is met een stangenmechanisme nou juist niet goed te maken. Om de volger in permanent contact met de nok te houden is òf een extra kracht (veer, zwaartekracht, luchtcilinder) òf een tweede contour nodig.   

Nokmechanismen kunnen worden uitgevoerd: 

* vormgesloten (de volger wordt door een tweede oppervlak opgesloten) en als 

* krachtgesloten (de nokrol wordt door een externe kracht op de rol gehouden).   

Kenmerken van vormgesloten nokmechanismen zijn: 

- bij een groefnok of een rugnok is er geen extra belasting als gevolg van een veer of een andere externe kracht; 

- de rol loopt beurtelings tegen de beide contouren (bewegingsomkering, slip). Beter is daarom een uitvoering met een rol voor ieder der contouren (complementaire nok, rugnok); 

- statisch overbepaalde constructie (speling nodig, gevaar voor klemmen). Om de speling klein te houden moeten de beide contouren nauwkeurig worden berekend en gefabriceerd. Door bewust ergens een elasticiteit in te bouwen zou de speling wel geëlimineerd kunnen worden, ten koste van extra inwendige krachten (voorspanning); 

- bij complementaire nokmechanismen en rugnokken is een hoge fabricagenauwkeurigheid vereist i.v.m. de vereiste maatnauwkeurigheid om de speling te vermijden of zo klein mogelijk te houden.

Figuur 1.2 Type nokmechanismen

- Groefnokken met één nokrol dient men alleen toe te passen bij lage krachten. De slijtage als gevolg van het steeds omkeren van de rotatierichting van de nokvolger is hoog en de dynamische eigenschappen zijn slecht door de sprong in de snelheid als gevolg van de speling. Daarom verdient het de voorkeur bij groefnokken twee spelingsvrije nokrollen toe te passen, waarbij de ene rol langs de ene groef afrolt en de andere rol langs de andere groef.   

Kenmerk van krachtgesloten nokmechanismen zijn: - geen speling tussen rol en nok (statisch bepaalde constructie); 

- energieopslag in de veer vraagt extra aandrijfmoment op de nokas; de extra veerbelasting moet groter zijn dan de grootste momentane som van de veer-, massa- en externe belasting (hiervoor is een dynamicaberekening noodzakelijk). 

- krachtoverdracht is in één richting laag (dit kan ook een voordeel zijn: beveiliging tegen overbelasting)

-  eenvoudige constructie (slechts één nokschijf nodig);

2 De hoofdafmetingen van het vlakke nokmechanisme

  Bij het bepalen van een nokmechanisme voor het genereren van een gegeven doelfunctie moet deze doelfunctie van tevoren bekend zijn. Het nokmechanisme moet zodanige afmetingen krijgen, dat de nokschijf de volger volgens deze gewenste doelfunctie laat bewegen. De beweging van de volger kan beschreven worden door de plaats die het middelpunt B van de rol t.o.v. het draaipunt van de nokschijf A0 inneemt. De baan die het punt B t.o.v. A0 beschrijft wordt het kinematisch profiel, of ook wel de rolmiddelpuntsbaan, genoemd. Het nokprofiel, dat uiteindelijk vervaardigd zal moeten worden, is een equidistante, op een afstand gelijk aan de straal van de rol, van het kinematisch profiel. Omdat het nokprofiel de feitelijke bewegingsinformatie draagt, mogen de overige (kinematische) hoofdafmetingen in principe willekeurig zijn. Deze hoofdafmetingen moeten dus bekend zijn alvorens een nokprofiel kan worden berekend.

Figuur 2.1 Hoofdafmetingen bij nokmechanismen

Om het kinematisch profiel van een nokmechanisme met een slingerende rolvolger te kunnen bepalen, moeten behalve het verloop van de doelfunctie ook de volgende gegevens van het nokmechanisme bekend zijn, figuur 2.1: 

- de straal R0 van de grondcirkel, de kleinste straal van het kinematisch nokprofiel met als oorsprong het draaipunt A0

- de slingerlengte b, de afstand tussen het draaipunt B0 van de volger en het middelpunt B van de rol; 

- de gestellengte d, de afstand in het gestel tussen het draaipunt B0 van de volger en het draaipunt A0 van de nokschijf. 

Voorts speelt de draairichting van de nokschijf een rol. Bij de slingerende rolvolger is het gebruikelijk het teken van de nokdraairichting als volgt te definiëren. Het teken is positief als de sleepsnelheid van de nok in de richting B0 B staat en negatief indien deze de richting BB0 heeft. Men spreekt hierbij ook wel van "trekkend" resp. "duwend".   

Het kinematisch profiel van een nokmechanisme met een translerende rolvolger kan worden bepaald door de doelfunctie en de volgende gegevens: de grondcirkel met straal R0

- De grondcirkel is de cirkel met als straal de kleinste afstand tussen het middelpunt Bi van de rol en het draaipunt A0 van de nokschijf. 

- de excentriciteit e. De afstand tussen de hartlijn van volgerbeweging en het draaipunt van de nok. Ook aan de excentriciteit wordt een teken toegekend om daarmee aan te geven wat de draairichting van de nokschijf t.o.v. de volger is. De excentriciteit is positief, indien de projectie van de sleepsnelheid van het punt B in dezelfde richting wijst als de positieve richting van s(a).   

Andere afmetingen en grootheden van het nokmechanisme, die nog moeten worden bepaald, zijn: 

·         de roldiameter, ofwel zijn straal r,

·         de breedte van de nokschijf brol,

·         de veerkracht F bij een krachtgesloten nokmechanisme.

De keuze van al deze afmetingen en grootheden van een nokmechanisme zal niet van invloed zijn op het verloop van de te genereren overdrachtsfunctie. Een juiste keuze is echter wel van belang voor andere aspecten zoals

·         de vlaktedruk tussen nok en volger, die niet te groot mag zijn,

·         het aandrijfmoment, dat liefst constant moet zijn,

·         het dynamisch gedrag, dat acceptabel moet zijn. Om aan zoveel mogelijk van deze bijkomende eisen tegemoet te kunnen komen, is het noodzakelijk deze afmetingen te berekenen volgens criteria die voortkomen uit deze eisen.

De keuze van al deze afmetingen en grootheden van een nokmechanisme zal niet van invloed zijn op het verloop van de te genereren overdrachtsfunctie. Een juiste keuze is echter wel van belang voor andere aspecten zoals 

Alle aspecten rond afmetingen van nokmechanismen komen in zeven achtereen volgende stappen aan bod.    

3 De zeven stappen voor het realiseren van een nokmechanisme

Het ontwerpproces van een nokmechanisme is in een aantal stappen onder te verdelen, die, mits juist uitgevoerd, ervoor zorgen dat het nokmechanisme zijn taak juist vervult. Bij het ontwerpen moet met drie hoofdaspecten rekening gehouden worden: 

- procestechnische aspecten. Het nokmechanisme maakt deel uit van een proces, waarin ook niet-mechanische aspecten aan de orde kunnen komen, zoals het verhitten van materialen, e.d.; 

- kinematische aspecten. Het mechanisme moet met andere mechanismen samenwerken, bijvoorbeeld voor het realiseren van een meeloopmechanisme; 

- dynamische aspecten. Het mechanisme moet sterk en stijf genoeg zijn, speling moet beheerst worden. 

Alleen al om tot een goede dimensionering van uitsluitend de kinematische afmetingen van een nokmechanisme te komen, worden zeven stappen onderscheiden. 

De zeven stappen zijn achtereenvolgens: 

1. definiëren van de doelfuncties s(a) of b(a), 

2. keuze van het type nokvolger, 

3. bepalen van de hoofdafmetingen m.b.v. het criterium van de maximaal toelaatbare drukhoek, 

4. bepalen van het kinematisch profiel, 

5. bepalen van de maximale rol- en freesdiameter m.b.v. de evolute, 

6. dimensioneren van de overige afmetingen op grond van de krachten, bepalen van het aandrijfmoment, 

7. fabricage. 

3.1 Definiëren van de doelfuncties s(a) of b(a), 1e ontwerpstap

Bij nokmechanismen is het gebruikelijk de doelfunctie te beschrijven door precisiepunten onderling te verbinden tot een (vloeiende) continue en differentieerbare functie. Dit is beschreven in hoofdstuk 5.2.

Figuur 3.1 Invoeren doelfuncties via het programma TADSOC

 

3.2 Keuze type nokvolger, 2e ontwerpstap Na het definiëren van de doelfunctie moet een keuze uit een slingerende of een translerende volger gemaakt worden. De keuze wordt in hoge mate bepaald door de soort van de gewenste beweging: translerend of slingerend. Een slingerende volger voor een translerende beweging betekent een extra overbrenging.      

3.3 Bepalen van de hoofdafmetingen, 3e ontwerpstap Na de typekeuze moeten de kleinste afmetingen worden bepaald. Dit betekent voor een mechanisme met translerende volger de grondcirkel met straal R0 en de excentriciteit e (kiezen of berekenen). Voor een mechanisme met slingerende volger moet men de straal R0 van de grondcirkel, de gestellengte d en de slingerlengte b bepalen. Bij het ontwerpen van een translerende volger zijn er dus twee vrijheden en voor een slingerende volger zijn er drie vrijheden. Hierdoor kunnen er voor het berekenen van de onbekende afmetingen bij de translerende volger twee, en bij de slingerende volger drie voorwaarden gesteld worden. Als mogelijke voorwaarden gelden: - een maximale drukhoek y (b.v. y < 45o); de drukhoek is de kleinste hoek tussen de richting van de kracht op de rol (normaalkracht loodrecht op het nokprofiel) en de bewegingsrichting van de rol, - een minimale kromtestraal rnok van de nokschijf, b.v. r > 20 mm,

- een maximale vlaktedruk, b.v. svl< 100 N/mm.   De onbekende hoofdafmetingen kunnen m.b.v. enkele van de hierboven gestelde voorwaarden worden berekend. Voor een goed nokontwerp echter zal het nokmechanisme aan alle gestelde voorwaarden moeten voldoen. Indien dit achteraf niet het geval blijkt te zijn, zullen de afmetingen bijgesteld dienen te worden.

Figuur 3.2 Invoeren van de hoofdafmetingen van de nok via het programma tadsoc

Van alle criteria is dat van de maximaal toelaatbare drukhoek de meest praktische om in eerste instantie de hoofdafmetingen te bepalen, aangezien 

- het criterium alleen de geometrie betreft, 

- voor het berekenen van de hoofdafmetingen alleen de doelfunctie en de eerste afgeleide hiervan benodigd zijn, en er geen optimalisatie procedure nodig is, zoals bij het voorschrijven van een minimale kromtestraal wel het geval is.

Figuur 3.3 Verloop van de functie f(y )

Figuur 3.3 toont de invloed van de drukhoek y op de normaalkracht Fn tussen rol en nok. Bij een gegeven proceskracht F(a) bij een stand a van de nok wordt de normaalkracht Fn berekend volgens Fn =F(a)/cos y

  Uit het verloop van de functie f(y) = 1/cos y = Fn/F(a) volgt dat de normaalkracht bij een drukhoek van 60o tweemaal zo groot is als de kracht F(a). 

Om ervoor te zorgen dat de normaalkracht niet ontoelaatbaar groot wordt, zal de drukhoek een gestelde maximale waarde niet mogen overschrijden. 

Veilige praktijkwaarden voor de maximale drukhoek zijn: 

- 45o voor langzaam lopende nokmechanismen. 

- 30o voor nokmechanismen met translerende volgers, en bij nokmechanismen met een hoeksnelheid > p rad/s.   

Bij het berekenen van de hoofdafmetingen aan de hand van de maximaal toelaatbare drukhoek wordt gesteld dat 

- de drukhoek bij een positieve waarde van de eerste-orde overdrachtsfunctie (oploop) kleiner moet zijn dan de gewenste waarde yop max, en dat 

- de drukhoek bij negatieve waarden van de eerste-orde overdrachtsfunctie (dalen) kleiner moet zijn dan de gewenste waarde yda max.   

Door het stellen van deze twee voorwaarden kunnen R0 en e voor de translerende rolvolger berekend worden, terwijl voor de slingerende rolvolger de verhoudingen R0/b en d/b berekend kunnen worden. Voor de slingerende rolvolger kan nog een derde voorwaarde gesteld worden, b.v. een minimale waarde voor de kromtestraal, waardoor de afmetingen van R0, d en b te berekenen zijn.  

3.3.1 Bepalen van de grondcirkel voor een nok met translerende rolvolger

Eerst wordt de situatie voor een centrische schuifvolger beschouwd. De absolute beweging van het rolmiddelpunt B (aan de schuifvolger vast) wordt samengesteld gedacht uit een sleepbeweging (B momentaan aan de nok vast, afstand A0B constant) en een relatieve beweging (langs het kinematisch profiel, figuur 3.4).

Figuur 3.4 Berekening van de drukhoek y tussen nok en translerende volger

De drukhoek kan nu ook gedefinieerd worden door: (3.3) 

Voor de sleepsnelheid vsl geldt bij de hoeksnelheid van de nokschijf (3.4) en voor de absolute snelheid geldt (3.5) 

Substitutie van (3.4/5)in (3.3) leidt tot (3.6)  

Figuur 3.5 Bepalen grondcirkel en excentriciteit voor een translerende volger

Uit vergelijking (3.6) volgt dat omgekeerd voor een gegeven maximale drukhoek, voor s'(a) > 0 en s'(a) < 0, de bijbehorende stralen R0(+) en R0(-) van de grondcirkels berekend kunnen worden, waarbij de excentriciteit gelijk aan nul is gesteld. Dit volgt bijvoorbeeld voor s'(a) > 0 uit (3.7) Voor de keuze van het draaipunt van de nok geldt dat voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de drukhoek kleiner is dan yop max, zodat men het draaipunt rechts van de lijn l(+), figuur 3.5, moet kiezen. Tevens moet voldaan worden aan de voorwaarde dat de drukhoek kleiner is dan yda max, zodat het draaipunt óók links van de lijn l(-) moet liggen. Aan de beide voorwaarden wordt voldaan indien het draaipunt A0 van de nok in het gearceerde gebied van figuur 3.5 wordt gekozen. De kleinst mogelijke nok is hierbij die nok waarbij het draaipunt A0 precies op het snijpunt ligt van de lijnen l(+) en l(-).

Figuur 3.6 Bepalen grondcirkel en excentriciteit van een translerende nokvolger met behulp van het programma tadsoc

 

 

3.3.2 Bepalen van de grondcirkel voor een nok met slingerende rolvolger

De absolute beweging van het rolmiddelpunt B (aan slingervolger vast) wordt weer samengesteld gedacht uit een sleepbeweging (B momentaan aan de nok vast, afstand A0B constant) en een relatieve beweging (langs het kinematisch profiel, figuur 3.7).

Figuur 3.7 Berekenen van de drukhoek van een vlakke nok met slingervolger

De drukhoek kan nu gedefinieerd worden door: (3.8)   (3.9) en (3.10)     

In de vergelijkingen (3.9/10) geldt voor b0 (de laagste waarde voor b): (3.11)   B

ij de slingerende rolvolger zijn vabs en vsl te berekenen met (3.12) en (3.13) Na substitutie van de vergelijkingen (3.9) t/m (3.13) in vergelijking (3.8) volgt voor de drukhoek dat (3.14)   Figuur 3.8 geeft de meetkundige interpretatie van vergelijking (3.14) weer. 

Hierin is de vector b b'(a) over een hoek van 90o rechtsom gedraaid, wat voor b'(a) > 0 betekent dat deze in de richting B0B wijst. Het uiteinde van deze vector wordt C genoemd. De drukhoek is dan de hoek die gevormd wordt tussen de loodrechte verbindingslijn van A0 op de slingerende volger en de lijn l(+) die door A0 en C gaat.

Figuur 3.8 Berekenen van de drukhoek

Uit deze analyse, om uitgaande van een gegeven nokmechanisme de drukhoek te berekenen, kan nu door het omkeren van de probleemstelling het nokmechanisme berekend worden uit een gegeven maximaal toelaatbare drukhoek. In plaats van de drukhoek y kan ook gesproken worden over de complementaire waarde van de drukhoek, de overdrachtshoek m, zie figuur 3.8: (3.15) waarvoor een minimale waarde te berekenen is volgens: (3.16)   

Door voor de slingerlengte de waarde 1 te kiezen worden alle afmetingen van het nokmechanisme berekend in verhouding tot deze slingerlengte. Voor dit geval kan dan, voor b'(a) > 0, voor iedere waarde van a de lijn l(+) bepaald worden als functie van de minimale overbrengingshoek en de waarden van b(a) en b'(a). Voor elk der lijnen l(+) geldt dat de maximale drukhoek kleiner is dan de gestelde maximale waarde indien het draaipunt A0 rechts van al deze lijnen l(+) ligt. De lijnen l(+) omhullen daarbij het gebied waarin A0 gekozen mag worden. De grenslijn van dit gebied heet ook wel de enveloppe van de lijnenbundel l(+), zie figuur 3.9.

Figuur 3.9 Grafische methode om het gebied te bepalen waarin A0 gekozen kan worden

Door dezelfde procedure toe te passen voor b'(a) < 0 kan de lijnenbundel l(-) worden bepaald, waarvoor geldt dat het draaipunt A0 links van deze lijnenbundel moet liggen om te voldoen aan de voorwaarde y<yda max

In figuur 3.10 is met het gearceerde gebied aangegeven waar het draaipunt A0 moet liggen om aan beide voorwaarden te voldoen. De kleinst mogelijke nokschijf ontstaat ook bij een slingerende rolvolger door A0 in het snijpunt van beide enveloppen te kiezen. Als de coördinaten van A0 vastliggen kunnen vervolgens de straal van de grondcirkel R en de gestellengte d in verhouding tot de slingerlengte b berekend worden.   Uit figuur 3.10 volgt nog een belangrijke voorwaarde waaraan voldaan moet worden om een oplossing te krijgen. Het blijkt namelijk dat beide enveloppen elkaar alleen dan snijden, indien (3.17) Hierin is d de totale slingerhoek van de volger.

Figuur 3.10 Bepalen van het gebied waarin A0 gekozen kan worden

Uit (3.17) volgt bijvoorbeeld dat aan de eis van een maximale drukhoek van 30o bij zowel b'(a) > 0 als bij b'(a) < 0 niet voldaan kan worden als de volger een slingerhoek heeft van 60o. Als de eis een maximale drukhoek van 45o is, zal hieraan bij een slingerhoek van 60o wel voldaan worden. Naast deze grafische methode om de straal van de grondcirkel en de gestellengte te bepalen met het snijpunt van de twee enveloppen, is het ook mogelijk dit resultaat langs analytische weg te berekenen. Hiervoor dient de vergelijking van de lijn l als impliciete functie geschreven te worden, waarvoor geldt F {x,y,b(a)} = 0. (3.18)   Uit deze impliciete vergelijking wordt vervolgens de x- en de y-coördinaat bepaald van het raakpunt van de lijn l aan de enveloppe door uit te gaan van het gegeven dat dit punt van de enveloppe op de lijn l ligt en derhalve aan vergelijking (3.18) moet voldoen. Dit punt is echter ook het raakpunt aan de enveloppe, zodat ook voldaan moet worden aan (3.19) 

De x-coördinaat xE van het punt E van de enveloppe kan daarbij worden berekend door eliminatie van de y-coördinaat uit (3.18/19), terwijl de y-coördinaat yE volgt uit de eliminatie van x uit dezelfde vergelijkingen. 

Vervolgens geldt dat xE = xE {b(a)} (3.20)

yE = yE {b(a)} (3.21)  

Figuur 3.11 Bepalen grondcirkel voor een slingerende volger met behulp van het programma tadsoc

3.4 Bepalen van het kinematisch profiel, 4e ontwerpstap Het kinematisch profiel beschrijft de baan van het middelpunt B van de rol. Voor het beschrijven van deze baan wordt een met de nokschijf verbonden X,Y-assenstelsel gedefinieerd. In figuur 3.12 is aangegeven dat het nokmechanisme in de machine gedefinieerd is door het assenstelsel x,y. Het met de nokschijf verbonden bewegende X,Y-assenstelsel, met de oorsprong in het draaipunt van de nokschijf, is zo gekozen dat de X-as voor a = 0 door het rolmiddelpunt gaat.

Figuur 3.12 Definieren van het assenstelsel x,y dat vast verbonden is aan de nok

3.4.1 Het kinematisch profiel van een nokmechanisme met translerende rolvolger

In figuur 3.13 is de nokschijf met assenstelsel X,Y over een hoek a t.o.v. het vaste assenstelsel x,y met de klok mee verdraaid. Dit betekent relatief t.o.v. het vlak van de nokschijf dat de gearceerde driehoek A0BP over de hoek a tegen de klok in is verdraaid naar de stand A0B'P'. De volger verplaatst hierbij van s(0) naar s(a). De voerstraal R verdraait hierbij over een hoek a* met de positieve X-as.

Figuur 3.13 Beschrijven van het kinematisch profiel in het x,y assenstelsel (translerende volger)

Door de Y-as als Im-as en de X-as als Re-as te definiëren, is de plaats van het punt B te formuleren met   R(a*) . ei = R(0). ei + {s(a) - s(0)} . ei(1/2. (3.22)   Rekening houdend met de tekenafspraak die er voor de excentriciteit is gemaakt, geldt hier voor n dat   cos n = e/R(0) (3.23)   

De straal van het kinematisch profiel R(a*) met de afgeleiden R'(a*) en R"(a*) naar a kunnen berekend worden uit de hoofdafmetingen van het nokmechanisme en de overdrachtsfuncties. De straal R en hoek a* zijn alleen bekend als functies van de verdraaiinghoek a van de nokschijf, zodat de straal R en hoek a* geschreven worden als R = R(a) respectievelijk a* = a*(a). Door gelijkstelling van de reële en imaginaire delen van (3.22) volgt

  (3.24) 

en (3.25)   

Uit de vergelijkingen (3.24/25) worden nu de eerste en tweede afgeleide bepaald:

  (3.26) 

en (3.27) 

De eerste en tweede afgeleide van R en a* naar a zijn uit (3.24) resp. (3.25) te berekenen.

 

3.4.2 Het kinematisch profiel van een nokmechanisme met slingerende rolvolger

Analoog aan het berekenen van het kinematisch profiel van een nok met translerende volger wordt dit voor een nok met een slingerende volger berekend.

Figuur 3.14 Beschrijven van het kinematisch profiel in het x,y assenstelsel (slingerende volger)

In figuur 3.14 is het nokmechanisme getekend voor de situatie waarbij de sleepsnelheid van de nok in de richting B0B staat, dus > 0. Verdraaiing van de nok over een hoek a leidt er hier toe, dat de gearceerde driehoek A0B0B over deze hoek a verdraaid is naar A0B0'B'.   

Na het definiëren van het X,Y-vlak als het complexe vlak volgt dat de vector R, die de plaats van het punt B in dit vlak beschrijft, te formuleren is met   (3.28)   

Hierin is (3.29) 

  en (3.30) 

waarin dan weer geldt dat

  (3.31)   

Na gelijkstelling van de reële en imaginaire delen in vergelijking (3.28) en na substitutie van de vergelijkingen (3.29/30/31) in (3.28) volgt, met inachtneming van de tekenafspraak voor , dat 

  (3.32)

   en (3.33)   

De vergelijkingen van de eerste en tweede afgeleide van het kinematisch profiel van een nok met slingerende rolvolger kunnen worden bepaald door de vergelijkingen (3.32/33) twee keer naar a te differentiëren en het resultaat vervolgens te substitueren in (3.26/27).

Figuur 3.15 Berekening kinematisch profiel van een nokmechanisme met een slingerende volger

  3.5 Bepalen van de maximale rol- en freesdiameter m.b.v. de evolute, 5e ontwerpstap Na het berekenen van het kinematisch profiel kan de maximale roldiameter, en eventueel de maximaal toelaatbare freesdiameter, worden bepaald. Dit is belangrijk om ondersnijding te voorkomen. Hiertoe is het nodig het verloop van de raaklijn en de kromtestraal langs het profiel te kennen. Hiermee kan voor elk punt van het kinematisch profiel het bijbehorende kromtemiddelpunt berekend worden. De meetkundige plaats van de kromtemiddelpunten wordt de evolute genoemd. Uit het feit dat een evolute een al dan niet continu verloop heeft, kan worden geconstateerd of er wel of geen discontinuïteiten in de eerste of tweede afgeleide van het kinematisch profiel aanwezig zijn. 

Voor de kromtestraal r geldt: (3.34) 

Het teken van r is positief indien het kromtemiddelpunt links van de kromme ligt, zoals die bij toenemende parameterwaarde doorlopen wordt. Ligt het kromtemiddelpunt rechts van de kromme, dan is r negatief, zie figuur 3.16.

Figuur 3.16 Beschrijven van de evolute in het X,Y assenstelsel

Voor het bepalen van het kromtemiddelpunt, dat op de baannormaal van het kinematisch profiel ligt, wordt de hoek m tussen baannormaal en voerstraal R(a*) geïntroduceerd:   (3.35) 

De plaats van het kromtemiddelpunt in het bewegende assenstelsel X,Y wordt berekend met (3.36)   

Uit (3.36) volgt, met inachtneming van het teken van de kromtestraal, dat 

(3.37) 

en (3.38) 

Omdat het nokprofiel een equidistante van het kinematisch profiel is, hebben beide profielen dezelfde evolute. De maximale roldiameter is vervolgens uit het verloop van de evolute te bepalen. De straal van de nokrol rrol mag niet groter zijn dan de minimale kromtestraal rmin van de nokschijf, anders wordt het nokprofiel ondersneden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit betrekking heeft op de convexe profielgedeelten van de nokschijf, dus waar het teken van de kromtestraal positief is. De maximale waarde voor de straal van de nokrol wordt in de praktijk vaak berekend met rrol < 0,7r(+) (3.39)   

Voor de kromtestraal van het nokprofiel blijft over (zie figuur 3.17) rnokprofiel = rkin.profiel - r (3.40)    

Figuur 3.17 Bepalen van de rol- en freesdiameter

Na het bepalen van de roldiameter moet worden nagegaan wat de maximale freesdiameter voor het vervaardigen van de nok is, zonder daarbij het gevaar te lopen dat het nokprofiel ondersneden wordt. Indien het nokprofiel volledig convex is, is het theoretisch mogelijk het nokprofiel m.b.v. een oneindig grote freesstraal te fabriceren. De nok kan dan gemaakt worden door afwikkelfrezen m.b.v. een kopfrees. Het verdient aanbeveling om de nok met een zo groot mogelijke frees te bewerken, omdat daardoor een zo goed mogelijk nokoppervlak verkregen wordt. Indien de nok concaaf is, r is voor het concave deel negatief, dan is de maximale freesdiameter   Rfrees max = rrol - rmin (-) (3.41)   

Naast het bepalen van de maximale nokrol- en freesdiameter heeft de evolute ook betekenis voor de fabricage van de nok, aangezien er op veel numeriek gestuurde freesmachines een mogelijkheid aanwezig is om tussen twee gegeven punten circulair te interpoleren. Door van de cirkelmiddelpunten uit te gaan is het mogelijk om een goed nokprofiel te vervaardigen, terwijl het aantal aan de freesmachine te geven freescoördinaten beperkt kan blijven.   

3.6 Dimensioneren van de overige afmetingen op grond van krachten, 6e ontwerpstap Nadat alle kinematische afmetingen van het nokmechanisme verkregen zijn, volgen nog berekeningen van 

- de lengte van de rechtgeleiding, 

- de breedte van de nokschijf, 

- de aandrukveer en 

- het aandrijfmoment. 

Deze berekeningen komen voort uit het verloop van de (proces-)krachten op het nokmechanisme, die gegeven worden verondersteld.  

3.6.1 Bepalen van de geleidingslengte bij een translerende rolvolger

Het dimensioneren van volger en geleiding geschiedt met behulp van de krachten op de volger. Deze krachten zijn in figuur 3.18a voor een rolvolger met rechtgeleiding getekend, waarbij de geleiding zich aan één kant van de nok bevindt en s'(a) > 0 (oploop). 

De uitwendige krachten op deze volger zijn: 

- de nuttige belasting (proceskracht), de veerkracht, de massakrachten van volger, veer en last; deze hebben tezamen de grootte F, 

- de normaalkracht N tussen de rol en nok, 

- de wrijvingskracht frN in de lagering van de rol; wrijvingskracht en normaalkracht resulteren samen in de effectieve normaalkracht N' (onder de wrijvingshoek m met de normaal) tussen de rol en nok, 

- de reactiekrachten R1 en R2; deze grijpen aan in de uiteinden van de geleiding mits aangenomen wordt dat er een kleine positieve speling in de geleiding is, en 

- de wrijvingskrachten W1 en W2 op de geleiding ten gevolge van de reactiekrachten R1 en R2; de wrijvingskrachten en de reactiekrachten zijn samen te stellen tot de dwarskrachten D1 en D2.   

Men kan daarom stellen dat er op de volger vier samengestelde krachten werken, nl. F, N', D1 en D2; hierbij is van de belasting F de richting én de grootte bekend en kunnen van de krachten N', D1 en D2 de aangrijpingspunten en de richtingen bepaald worden. De krachten op de volger zijn met elkaar in evenwicht als zowel de som van de horizontale krachten als wel de som van de verticale krachten gelijk zijn aan nul. Dit wordt grafisch weergegeven in een krachtenveelhoek, waar de krachtvectoren een gesloten figuur moeten vormen, zie figuur 3.18b.

Figuur 3.18 Bepalen van de krachtenveelhoeken voor drie karakteristieke geleidingslengten bij excentrisch tranlerende volgers

Een berucht probleem is het klemmen van de volger in de rechtgeleiding. Het al dan niet klemmen is snel in te zien m.b.v. het momentenevenwicht om punt C, het snijpunt van de krachtrichtingen D1 en D1, dat bij gegeven wrijvingscoëfficiënt vastligt. Als nu ook de werklijn van N' door punt C gaat, zal F nul zijn. Deze situatie is getekend in figuur 3.18b. Er zal dan geen nuttige belasting F kunnen worden overgedragen, hoe groot N' ook wordt. Klemmen treedt niet op als punt C aan de buitenkant van de werklijn van N' ligt, zoals in figuur 3.18 a en b getekend. Dit moet dan voor elke stand van de nok gelden.   

Merk op: 

- De ongunstigste situatie treedt niet op daar waar de drukhoek y maximaal is. Gewoonlijk treedt de ongunstigste situatie op als de volger nog iets verder uit de geleiding steekt; 

- Klemmen treedt nooit op als punt B binnen de geleidingslengte l1 blijft, zoals bij een ondersteuning aan weerszijden van de nokas.   

In figuur 3.18d is nog de situatie getekend waarbij wel klemmen optreedt. Deze situatie kan men verbeteren door o.a. 

- de geleidingslengte vergroten, 

- de rol dichter bij de geleiding plaatsen, 

- de wrijving in de geleiding en nokrol verkleinen, en - de drukhoek verkleinen. 

In de praktijk zal men strenger moeten zijn dan alleen maar "niet klemmen" en een redelijke verhouding F/N' eisen. Analoog aan de beschouwing bij de drukhoek kan gedacht worden aan bijvoorbeeld F/N' > 0,5 .  

3.6.2 Bepalen van de breedte van de nokschijf

Voor het berekenen van de vlaktedruk bestaan verschillende rekenmodellen, die de normaalkracht tussen twee lichamen beschrijven. Een van de meervoudige modellen is dat van Hertz, waarin twee op elkaar drukkende cilindervormige lichamen worden vervangen door één cilinder met een vervangende kromtestraal en een plat vlak. Daarbij worden de randverschijnselen, die te maken hebben met de breedte van de cilinder, verwaarloosd. 

Volgens Hertz is de vlaktedruk [N/mm] (3.42) 

met N de normaalkracht tussen rol en nok [N] 

Ev de vervangende elasticiteitsmodulus [N/mm2] b de breedte van de nokschijf [mm] 

rnok de kromtestraal van de nokschijf [mm] 

rrol de kromtestraal van de rol [mm]   

Met vergelijking (3.42) wordt de breedte van de nok bij een gegeven materiaalkeuze van nok en rol bepaald. Indien de elasticiteitsmodulen van de nok en de rol niet even groot zijn, moet Ev berekend worden met  

  (3.43)   

De spanning die optreedt tussen de nok en de nokrol wordt ook beinvloed door het profiel van de nokrol. Terwijl de nok meestal vlak is is het profiel van de nokrol meestal enigzins bolvormig (zie figuur 3.19). Dit geeft ook de mogelijkheid om uitlijningsfouten te corrigeren.

Figuur 3.19 Hertze spanningcurve bij een cilindrische, een bolle en een geoptimaliseerde nokrol

3.6.3 Methode voor het bepalen van de veerkracht van de aandrukveer

Bij het afrollen van de nokrol langs het nokprofiel zal de rol, door het veranderen van de straal van het nokprofiel, ook veranderingen in de hoeksnelheid moeten ondergaan. De rol zal zonder slippen t.o.v. het nokprofiel bewegen, indien (3.44)   

Hierin is 

Irol het polaire massatraagheidsmoment van de rol [Nms2/rad]

  de hoekverdraaiing, hoeksnelheid resp. [rad,rad/s, hoekversnelling van de rol t.o.v. het gestel rad/s2

N de normaalkracht tussen nok en rol [N] 

f de wrijvingscoëfficiënt tussen nok en rol [ ] 

rrol straal van de rol [m] W wrijvingskracht in de nokrol [N] 

ras straal waarop deze wrijvingskracht werkt [m]   

De hoekversnelling wordt bepaald met

   

  (3.45) 

De hoekversnelling is dus afhankelijk van zowel de hoeksnelheid en de hoekversnelling van de nokschijf, als van de geometrische betrekkingen van het nokmechanisme  

De benodigde wrijvingskracht tussen nok en rol - waarbij de rol niet mag slippen - kan nu worden berekend uit de overdrachtsfuncties van de eerste en tweede orde, de hoeksnelheid en hoekversnelling van de nok en de nokroldiameter. Uit deze wrijvingskracht volgt de minimaal benodigde grootte van de normaalkracht tussen nok en rol met behulp van de wrijvingscoëfficiënt. Teneinde slip tussen nok en rol te voorkomen kan een kracht Fv tussen gestel en volger door een drukveer worden uitgeoefend, zie figuur 3.18. Deze drukveer moet zodanig gedimensioneerd worden, dat het slippen van de rol voor de gehele periode wordt voorkomen. Voor deze situatie geldt dan:   

N(a) = [ F + Fv(a) + {W1(a) + W2(a)} - (mlast + mvolger ) (a) ] cosy(a)      

3.6.4 Bepalen van het aandrijfmoment

Voor het verkregen nokmechanisme met de nu bekende belasting is het vervolgens noodzakelijk de aandrijfmotor zodanig te dimensioneren, dat deze in staat is het gevraagde koppel bij het aanlopen en stoppen van het nokmechanisme te leveren.     

3.7 Fabricage Gezien de hoeveelheid informatie, die er verwerkt moet worden bij de fabricage van de nokschijf en de hoge nauwkeurigheidseisen die aan de nokschijf gesteld worden, is het noodzakelijk de nok op een numeriek bestuurde freesmachine te vervaardigen. Over het algemeen zal de informatie over het nokprofiel worden ingelezen in een CAD pakket. Via een CAD-CAM koppeling zal de profielinformatie worden toegevoerd aan een NC machine. 

Van belang is dat tijdens de dataoverdracht geen informatie verloren gaat en daardoor de echte beweging niet meer overeen komst met de berekende beweging.    

4 Ontwerpen van een aantal specifieke nokmechanismen

In de voorafgaande hoofdstukken staan achtereenvolgens de ontwerpstappen voor het dimensioneren van een nokmechanisme met drie elementen. Indien echter het nokmechanisme is opgebouwd met meerdere elementen en de nokschijf de aangedreven schakel is, kan nagenoeg dezelfde ontwerpprocedure worden gevolgd. Alleen krijgt de doelfunctie, die de translerende of de slingerende rolvolger moet genereren, een ander verloop, omdat de volger nu niet de uitgaande schakel is. Op deze en op twee andere berekeningsmethoden voor het berekenen van de doelfuncties zal in het navolgende worden ingegaan. 

Achtereenvolgens zal worden behandeld het berekenen van de doelfunctie 

- voor een nokmechanisme met meerdere elementen, waarvan de beweging aan de uitgaande schakel is voorgeschreven; 

- voor het berekenen van een nokmechanisme dat een gegeven aandrijfmoment moet opwekken, de zogenaamde compensatienok; 

- voor het berekenen van de complementaire nok van een vormgesloten nokmechanisme.     

4.1 Bepalen van de doelfunctie via een niet-lineaire transformatie Als voorbeeld is in figuur 4.1 een nokmechanisme met meer dan drie elementen getekend. Het betreft een invoermechanisme van een vlakdrukmachine, waarvan de schuif S een karton meeneemt uit een magazijn en dit vervolgens met de juiste snelheid tussen de eenparig roterende ( = constant) drukrollen invoert.

Figuur 4.1 Principe vlakdrukmachine

Om er zeker van te zijn dat het karton bij het overbrengen van de schuif naar de drukrol gepositioneerd blijft, moet de schuif gedurende deze actie een constante snelheid hebben. Met deze eis ligt de doelfunctie s(a) van de schuif vast: een lineair gedeelte, aangevuld met een deelfunctie (bijv. 5e-graads polynoom). De doelfunctie b(a) van de slingerende rolvolger zal uit de niet-lineaire transformatie s(a) naar b(a) berekend moeten worden. Deze niet-lineaire transformatie kan uitgevoerd worden via de analytische beschrijving van het mechanisme, zie figuur 4.2.

Figuur 4.2 Vergelijkingen van een schuif-slingersmechanisme, resp. slinger-schuifmechanisme

Figuur 4.3 Tranformatie s(α) van de schuif naar β(α) van de nokvolger

De staaflengten b en c van het tussengeschakelde schuif-slingermechanisme mogen in principe willekeurig worden gekozen. 

In de vergelijking voor b(a) = b{p1,p2,p3,x(a)} moet de x(a) volgens de doelfunctie worden ingevuld, waarna de waarden van b(a) ter beschikking staan. Ook de eerste en tweede orde afgeleide van b naar a moeten nog worden bepaald en uitgerekend, waarna de hiervoor beschreven syntheseprocedure gestart kan worden.

(In het voorbeeld was de verste stand van de schuif x = 0,264 m, en de afstand tussen hoofdas en transportvlak e = 0,112 m gegeven. Na de keuze b = 0,110 m en c = 0,200 m kan dan s(a), de doelfunctie van de stoter, getransformeerd worden in de doelfunctie b(a) voor de rolvolger, zie figuur 4.3)

 

 

Als de relatie β(α) tussen de hoek β en de draaihoek van de nok α bekend is is het mogelijk met het programma WTadsoc (Windows Type and Dimension Synthesis Of Cams) [Crone, H., 1999] het nokprofiel te berekenen. Ook is het daarna mogelijk een DXF file of een NC file te genereren zodat op elke NC gestuurde freesmachine de nok te fabriceren is.   

De moeilijkheid is evenwel dat β(α) niet bekend of moeilijk te bepalen is. Dit is ook het geval bij het voorbeeld in figuur 4.1. De beweging van de induwvinger s(α) wordt door het tussengeschakelde stangenmechanisme vervormd (zie figuur 4.2). Om β(α) te bepalen zou de ontwerper voor elke constructie een eigen algoritme moeten opstellen. Dit is ingewikkeld, tijdrovend en de kans op fouten is groot.  

Dit probleem kan met behulp van verschillende mechanismenanalyse programma’s worden opgelost. Voorbeelden zijn RUNMEC, Spacar en SAM. Al deze programma’s zijn gebaseerd op het vernuftig gebruik van de "Eindige Elementen Methode" theorie zoals die in 1977 is ontwikkeld door prof.dr.ir.K.van der Werff [Werff, 1977]. Als voorbeeld wordt de "koppeling" beschreven tussen WTadsoc en SAM (Simulation and Analysis of Mechanisms). Voor een uitgebreidere beschrijving zie de handleiding van Wtadsoc.  

Figuur 4.4 De ingevoerde doelfunctie m.b.v. het programma TADSOC

De ontwerper bepaalt allereerst de gewenste doelfunctie s(α) en voert deze in via WTadsoc (zie figuur 4.4). Het kenmerk van een doelfunctie is dat de beweging van het ene element wordt gedefinieerd t.o.v. de beweging van een ander element. In ons voorbeeld is dit bijvoorbeeld de beweging van de invoervinger s t.o.v. de hoek α van de nok. s(α) heeft dus een relatie met α.   

SAM werkt met s(t) als functie van de tijd. Hierbij wordt verondersteld dat de hoeksnelheid van de nok constant is. SAM vraagt om een weg-tijd diagram.   

Om nu de relatie tussen de doelfunctie s(α) en het weg-tijd diagram s(t) te kennen moeten we de tijdsduur van één omwenteling bepalen. Het aantal omwentelingen per minuut moet worden ingegeven. Immers

De relaties tussen s, β, α en t kunnen als volgt worden weergegeven. De gewenste snelheid van de transportvinger is en de versnelling

De hoeksnelheid is gelijk aan . Deze wordt constant verondersteld zodat . Met behulp van het mechanismeprogramma SAM worden β(s), en bepaald. 

Deze waarden worden daarna door WTadsoc weer omgerekend naar β(α), .     

Voor een uitgebreide beschrijving van het programma Tadsoc en SAM zie de handleiding op internet. De volgende stappen worden uitgevoerd: 

De doelfunctie wordt omgezet in SAM-formaat en geëxporteerd naar SAM (zie figuur 4.5).

Figuur 4.5 De ingevoerde doelfunctie in SAM

In SAM wordt het "conversiemechanisme" ingevoerd (zie figuur 4.6).  

Figuur 4.6 Het in SAM ingevoerde stangenmechanisme

Aan één schakel van het mechanisme wordt de exporteerde WTadsoc-doelfunctie als ingangsbeweging gedefinieerd. 

In SAM wordt een uitgaande schakel gedefinieerd. De beweging van deze schakel, veelal een slinger, wordt weer geëxporteerd t.b.v. WTadsoc. 

In WTadsoc wordt de SAM doelfunctie geïmporteerd en vertaald naar het WTadsoc formaat.

Figuur 4.7 De door SAM geconverteerde doelfunctie

Daarna wordt het nokmechanisme verder gedefinieerd en kan het nokprofiel geëxporteerd worden in een DXF file en een NC file.

Figuur 4.8 Het nokprofiel zoals berekend m.b.v. het programma tadsoc

4.2 Bepalen van de doelfunctie van een compensatienok De figuren 4.9 en 4.10 geven het krachtenspel op een translerende rolvolger resp. op de nokschijf weer. Daarin is te zien dat een aandrijfmoment Ma op de nokas moet worden uitgeoefend om evenwicht te

 

Figuur 4.9 Krachten op een excentrisch transkerende volger

Figuur 4.10 krachten op de nokschijf bij een excentrsich translerende volger

Het is nu ook mogelijk om een nokschijf zo te dimensioneren dat deze, bij een gegeven belasting van de volger op de nokschijf, een bepaald moment Mb (compensatiemoment) op de nokas kan uitoefenen. Indien dit moment M zo wordt gekozen, dat geldt Mb(a) = -Ma(a) (4.1) dan wordt het aandrijfmoment Ma op het nokmechanisme volledig gecompenseerd.   

Uit het volgende zal blijken dat het niet altijd mogelijk is een moment volledig te compenseren. Om dit te verduidelijken zal de berekening van het compensatiemoment en de overdrachtsfuncties voor een nokmechanisme met een veerbelaste translerende rolvolger worden afgeleid figuur 4.11.

Figuur 4.11 Berekenen van het moment MA

Om een eenvoudig rekenmodel te krijgen zullen er eerst een aantal vereenvoudigingen worden aangenomen, namelijk 

- = constant, d.w.z. = 0, 

- de rol en de volger hebben geen massa en geen traagheidsmoment, 

- er is geen wrijving.     

Met virtuele arbeid volgt nu, onder introductie van een veerkracht F (negatief, drukkracht) en een verplaatsing s, dat Mb(a) da = F(s) . ds (4.2)   

De arbeid die aan de nokas wordt geleverd wordt volgens deze aannamen geheel omgezet in een toename van de potentiële energie van de veer. Karakteristiek is hierbij de rol van de eerste orde overdrachtsfunctie, want vergelijking (4.2) is ook te schrijven als Mb(a) = F(s) . s'(a) (4.3)   

Door een lineaire veerkarakteristiek aan te nemen, waarbij F(s) = Fv + c . s(a) (4.4) kan de lineaire differentiaalvergelijking (4.2), waarvan de variabelen reeds gescheiden zijn, worden opgelost.   

In de karakteristiek van de lineaire veer is 

Fv de voorspankracht voor a = [N] 

c de veerstijfheid [N/mm] 

s(a) de veerindrukking, waarbij s(0) = [mm]   

Na substitutie van (4.4) in (4.3) volgt dat (4.5) 

Uit de randvoorwaarde s(0) = 0 volgt dat C = 0 (4.6)   Met vergelijking (4.5) kan de verplaatsing van de volger berekend worden: (4.7) 

Voor de overdrachtsfunctie s(a) geldt dat deze periodiek is zodat vergelijking (4.7) ook moet voldoen aan de voorwaarde s(2p) = 0 (4.8)   

Dit is alleen dan mogelijk, indien (4.9) 

Deze vergelijking geeft aan dat per cyclus van 2p radialen evenveel arbeid door de veer wordt opgenomen als er door de veer wordt afgegeven. Het compensatiemoment is dus periodiek. Bij een te compenseren moment Mb, dat niet periodiek is, wordt eerst een gemiddeld moment Mm bepaald:   (4.10)   en van het te compenseren aandrijfmoment afgetrokken. Het restant Mb, dat nu nog overblijft om te compenseren, bedraagt Mc(a) = - { Mb(a) - Mm (4.11)   

Dit moet zonodig nog periodiek gemaakt worden. Voor de overdrachtsfunctie van een nokmechanisme met een veerbelaste rolvolger, dat bedoeld is om een compensatiemoment Mb te leveren, geldt dan  

  (4.12)   

met de afgeleiden 

(4.13) 

(4.14) 

4.3 Bepalen van de doelfunctie van een complementaire nok voor een vormgesloten nokmechanisme In figuur 4.12 is een vormgesloten nokmechanisme weergegeven dat bestaat uit de twee nokschijven I en II die complementair ten opzichte van elkaar zijn met betrekking tot de te genereren overdrachtsfuncties b(a) en uit twee vast met elkaar verbonden volgers.  

Figuur 3.12 Vormgesloten nokmechanisme met slingerende volger

 

Indien de doelfunctie van nok I gedefinieerd is als
b(a) met een totale slingerhoek d, dan gelden voor nok II als doelfuncties

 

b2(a) = d - b1 (4.15a)

b2'(a) = - b1'(a) (4.15b)

b2"(a) = - b1"(a) (4.15c)   

Door de vormgeslotenheid, en de daardoor ontstane overbepaaldheid in dit nokmechanisme, moeten er bijzonder hoge eisen gesteld worden aan de nauwkeurigheid van alle afmetingen zoals 

- de slingerlengten, 

- de gestellengte, 

- nokafmetingen, en aan 

- de roldiameters.   

Dit vormgesloten nokmechanisme kan alleen dan functioneren, indien bij de fabricage van dit mechanisme de afmetingen en de toleranties worden aangehouden. Het nastelbaar maken van één van de elementen uit dit vormgesloten mechanisme is uit den boze! 

Om de twee nokschijven na fabricage nauwkeurig ten opzichte van elkaar te kunnen positioneren wordt er tussen de nokschijven een verbinding met behulp van een paspen aangebracht.

Figuur 4.13 Complementaire nokken; aanbrengen van de referentielijn

In het coördinatenstelsel X1Y1 is voor nok I een hoek r1 gedefinieerd (willekeurig gekozen) als hoek tussen de positieve X1-as en de referentie- lijn door de paspen, zie figuur 4.12. Evenzo is er een hoek r2 gedefinieerd voor nok II in het X2Y2-coördinatenstelsel, als hoek tussen de positieve X2-as en de referentielijn. De hoek tussen de twee assenstelsels is g1 + g2 . Dit is de hoek tussen de positieve X1-as en de positieve X1-as, zie figuur 4.14.

Figuur 4.14 Vormgesloten nokmechanisme; samenhang tussen de twee nokken

De hoek n2 van de complementaire nok II kan worden berekend met de formule 

(4.16)   

met (4.17a)   

en (4.17b)   

Doordat de hoeken n1 en n2 op een numerieke freesmachine zeer nauwkeurig in te stellen zijn, is het mogelijk de nokken ook nauwkeurig ten opzichte van elkaar te monteren.

5 Fabricage nokschijven

Nokschijven zullen veelal worden gefreesd op een numeriek bestuurde freesbank. Deze NC freesbank heeft of een programmeerbare x-y besturing of een R-n besturing. In alle gevallen zal er een vertaalprogramma moet worden geschreven ("driver") om de berekende punten uit het nokberekeningsprogramma te vertalen naar de voorgeschreven invoertaal van de NC machine. Een standaard taal voor het aansturen van een NC machine is APT ("Automatically Programmed Tools").  

Figuur 5.1 Frezen van een binnen- en buitencontour

 De te gebruiken freesdiameter mag niet groter zijn dan de kleinste concave kromtestraal van de nokcontour. De waarde wordt door het nokberekeningsprogramma (b.v. TADSOC) bepaald. De te gebruiken roldiameter mag ook niet groter zijn dan de grootste convexe kromtestraal van de nokcontour. In deze gevallen treedt ondersnijding op, de frees haalt een deel van de gewenst nokcontour weg.   

De bepaling van het aantal op te geven punten van de freesbaan is afhankelijk van de toelaatbare baanafwijking. 

Te veel punten kan een zodanige computerverwerkingstijd vragen van de NC machine dat de machine onregelmatige aanzet geeft. Dit beïnvloedt de nauwkeurigheid van de nokschijf nadelig (met de komst van sneller processoren zal dit probleem in de toekomst verdwijnen). De onregelmatige aanzet is ook te voorkomen door de aanzetsnelheid van de NC machine ("feedrate override") lager te zetten. De besturing van de NC machine krijgt daardoor de tijd om de interpolatiepunten te berekenen. De bewerkingskosten worden hierdoor evenwel hoger. 

Te weinig punten geeft als resultaat dat de gegenereerde beweging van het nokmechanisme afwijkt van de voorgeschreven beweging.

Figuur 5.2 Interpolatiemogelijkheden

  Er is daarom een aantal algoritmes ontwikkeld om het optimale aantal punten te bepalen, afhankelijk van de voorgeschreven nauwkeurigheid. De drie belangrijkste mogelijkheden tot interpolatie zijn: 

a. Lineaire interpolatie; 

b. Circulaire interpolatie; 

c. Hogere orde interpolatie   

Bij lineaire interpolatie kan met rechte lijnstukken slechts een nokcontour worden samengesteld, waarbij de afgeleiden van de overdrachtsfunctie een discontinu verloop hebben. Er treedt altijd een sprong in de snelheid op. door de lijnstukjes kort te maken kan de sprong in de snelheid klein gehouden worden.   

Door benadering van een kromme met cirkelbogen kan een functie worden verkregen die continu is tot en met de eerste afgeleide. Dit betekent dat sprongen in de snelheid kunnen worden vermeden.   

Om ook sprongen in de versnelling te kunnen vermijden is tenminste een polynoom van de derde graad nodig. Deze polynoom kan alleen met hogere orde interpolatie worden gerealiseerd. De betreffende interpolatiemogelijkheid overtreft daarmee kwalitatief gezien die van circulaire interpolatie.   

Cirkelbogen zijn standaard op de meeste NC machines te programmeren. Er kan dan ook een grote informatiereductie worden verkregen indien cirkelbogen worden toegepast voor het benaderen van een nokcontour. Er zijn diverse methodes.

Figuur 5.3 Benaderingswijze nokcontour door cirkelbogen

Voor de benadering van de nokcontour wordt gebruik gemaakt van kromtestralen en kromtemiddelpunten. Deze kromtestralen en kromtemiddelpunten kunnen met het ontwerpprogramma worden berekend op basis van de gegeven punten van de nokcontour. 

In figuur 5.3 wordt een benaderingsmethode van de nokcontour weergegeven. Daarbij wordt een cirkelboog, waarvan het beginpunt tevens het eindpunt van de voorgaande cirkelboog is, door twee punten van de nokcontour gelegd. Hierbij ontstaan evenveel cirkelbogen als er punten van de nokcontour zijn.

Figuur 5.4 Overgang van cirkelboog naar cirkelboog

De cirkelbogen moeten de eigenschap hebben dat zij een gemeenschappelijke raaklijn hebben (zie figuur 5.4).   

De werkwijze met kromtemiddelpunten heeft tot gevolg dat op gedeelten waar de kromming van de contour sterk verloopt ook relatief veel lijnstukken worden gedefinieerd. Het voordeel daarvan is dat wanneer deze lijnstukken vloeiend in elkaar overlopen, een functie kan worden gevormd die relatief kleine sprongen in de tweede afgeleide vertoont.    

Figuur 5.5 Benaderingswijze nokcontour door cirkelbogen door tolerantiecirkel

Een andere methode (zie figuur 5.5) voor het benaderen van een reeks punten door cirkelbogen maakt gebruik van tolerantiecirkels. Hierbij wordt getracht om met zo weinig mogelijk cirkelbogen een gegeven kromme zo nauwkeurig mogelijk te benaderen. Bij het algoritme wordt derhalve niet meer vereist dat een cirkelboog exact door punten van de te benaderen kromme loopt. Met andere woorden: rond elk punt van de kromme wordt een tolerantiecirkel van een bepaalde grootte gedefinieerd.   

Een tolerantiecirkel bepaalt de maximale positiefafwijking van een cirkelboog ten opzichte van de kromme. Met behulp van één cirkelboog wordt getracht om zoveel mogelijk van deze tolerantiecirkels te doorkruisen.    

Figuur 5.6 Benaderingswijze nokcontour; parameters voor de nauwkeurigheid

Een beter algoritme is die waarbij het nokcontour wordt benaderd door cirkelbogen welke rakend op elkaar aansluiten. Het begin- en eindpunt van elk van deze cirkelbogen is evenals bij het eerste algoritme een punt van de nokcontour. Door middel van een vectorberekening kan het middelpunt van een cirkelboog worden bepaald.   

Bij deze benaderingsmethode bepaalt de gewenste nauwkeurigheid de lengte van een bepaalde cirkelboog. Deze nauwkeurigheid kan door een aantal parameters worden beïnvloed, als volgt (zie figuur 5.6):   

- Parameter fA bepaalt de maximale afwijking tussen een cirkelboog en het daarmee benaderde deel van de nokcontour. 

- Parameter fα bepaalt de maximaal optredende hoek tussen de normaal van de cirkelboog en de normaal van de nokcontour bij een bepaalde nokcontourpunt. Deze parameter geeft de fout weer in de eerste orde (bepalend voor de snelheidsfout). 

- Parameter fB bepaalt de maximale afstand tussen het krommingsmiddelpunt van de nokcontour en het middelpunt van de cirkel die deze contour benadert. Met deze parameter wordt fout aangeduid in de tweede orde (bepalend voor de versnellingsfout). 

- Parameter fC bepaalt de maximale grootte van de sprong van het middelpunt bij de overgang van de ene op de andere cirkelboog. Deze sprong resulteert in een discontinuïteit in de overdrachtsfunctie van de tweede orde.   

Omdat er drie afwijkingen zijn, zijn er ook drie toleranties. Als "default" worden de volgende waarden aangehouden:

fA 0e-orde 0,01 mm = 10 mm
fα 1e-orde 0,2 graden
fB 2e-orde 0,01 mm-1
  Deze waarden zijn standaardwaarden en zijn gebaseerd op de toleranties van vele freesmachines. In geval van extreem grote nokken kan de nulde orde tolerantie te streng zijn. De tweede orde is daarentegen in dat geval niet streng genoeg. In geval van extreem kleine nokken geldt het omgekeerde.   

Door de benadering met cirkelbogen wordt de hoeveelheid data sterk gereduceerd zonder dat dit tot ontoelaatbaar informatieverlies leidt. Zo vraagt een cirkelboog (= rust tijdens de beweging) veel punten, terwijl deze kan worden weergegeven door één cirkelboog. De informatie kan direct worden vertaald naar een NC-file welke door de freesmachine wordt ingelezen. Nadeel is dat de informatiedrager (disk of ponsband) van het nokprofiel sparaat met de NC-file van de nok moet worden aangeleverd. Dit is voor de werkvoorbereiding organisatorisch gecompliceerd. Bovendien moet deze voor elk type freesmachine apart worden geschreven (standaardisatie is beperkt).    

Figuur 5.7 Informatieverwerking van een nokprofiel

 

De informatie kan ook in een bestaand CAD systeem worden ingelezen en worden aangevuld met de overige benodigde nokinformatie (breedte, asgat, materiaal, etc.). De totale nok kan dan door de werk-voorbereiding worden omgezet via een CAD-CAM pakket in het formaat voor het betreffende bewerkingsautomaat. CAD-CAM vertaler zijn voor de meeste freesmachines en bewerkingsstations commercieel verkrijgbaar.  

6 Een levensduurberekening voor nokken.

6.1 Algemeen In dit hoofdstuk wordt een methode voor het berekenen van de levensduur van nokken beschreven. Hierbij is van belang het contact tussen nok en nokvolger. De slijtage van het nokloopvlak is maatgevend. Verondersteld wordt dat het nokmechanisme gesmeerd wordt. Niet gesmeerde mechanismen worden hier buiten beschouwing gelaten.

 

6.2 Reeds bestaande levensduurberekeningen

Traditioneel zijn er twee soorten levensduurberekeningen voorhanden. 

1. Er zijn ontwerpcriteria voor veel voorkomende, goed beschreven situaties, zoals tandwielen, lagers en nokken met een symmetrische heffing. Deze berekeningen zijn empirisch (gebaseerd op ervaring) en vaak weinig theoretisch onderbouwd. Ze zijn daarom niet kwantitatief over te dragen naar vergelijkbare praktische situaties. 

2. Er zijn theoretische beschouwingen over smering, slijtage en levensduur. Deze beschouwingen bestrijken een zeer specifiek theoretisch deelaspect.   Voor een levensduuranalyse, die bruikbaar is voor een contraforme, gesmeerde contactsituatie, is een meer algemene levensduurberekening nodig.  

6.3 Een algemeen bruikbare levensduurberekening

Voor een contraforme, gesmeerde contactsituatie, zoals bij een nok, wordt het mechanisme voor verschillende voorgeschreven stappen doorgerekend. Voor deze stappen wordt bepaald welk slijtagemechanisme verantwoordelijk zal zijn voor de levensduur. Is dit bekend, dan kan de levensduur ten gevolge van dit slijtagemechanisme uitgerekend worden. Deze werkwijze genereert een reeks levensduren, waarvan de laagste bepalend is voor de levensduur van het gehele systeem. 

Deze werkwijze is quasi-statisch wat inhoudt dat dynamische slijtage-effecten niet aan bod komen. Een voorbeeld hiervan is de vorming van een "hobbelpad" op het oppervlak.  

6.4 Vijf faalmechanismen

Er zijn vijf faalmechanismen te onderscheiden die verantwoordelijk kunnen zijn voor het falen van een nok.   1. Geen contact tussen nok en volger.

Bij het ontbreken van contact tussen nok en nokvolger is er geen sprake van slijtage, maar van niet correct functioneren van het nokmechanisme. Dit kan voorkomen als de hoeksnelheid van de nok zodanig hoog is dat de volger door traagheidseffecten de contour niet goed meer kan volgen. Tijdens het loslaten is de levensduur in principe oneindig, maar bij het herstellen van het contact met de nok kan ontoelaatbare slijtage optreden (plastische deformatie door de optredende stootbelasting). Ook zonder dat een dergelijke beschadiging optreedt is loslaten van de nokvolger niet toelaatbaar en de "levensduur" wordt ten gevolge hiervan nul gesteld.  

2. Overschrijden van statisch draagvermogen. Als het statisch draagvermogen overschreden wordt, treedt plastische deformatie op in het loopvlak van de nok. Of plastische deformatie optreedt wordt berekend met de volgende formule, waarin de drukspanning in het oppervlak vergeleken wordt met de rekgrens van het materiaal.   Waarin: pmax - maximale contactspanning volgens Hertz [N/m2]. Rµ - rekgrens van nok materiaal [N/m2].   Treedt plastische deformatie op, dan wordt de levensduur van de nok nul gesteld.   

3. Vreten Bij bepaalde condities kunnen adhesie en wrijving in het contact zo hoog worden, dat aan elkaar lassen van ruwheidstoppen plaats gaat vinden. Door deze sterke adhesie breken deeltjes uit het oppervlak en treedt er zeer hoge slijtage op. Het verloop van vreten is onvoorspelbaar, maar is vaak zeer ernstig. De levensduur wordt nul gesteld.   

4. Gelijkmatige materiaalafname. Gelijkmatige materiaalafname is een verzamelnaam voor verschillende soorten slijtage, waaronder milde adhesieve slijtage, corrosieve slijtage en abrasieve slijtage. Deze slijtagevormen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat het verloop mild en gelijkmatig is. Het loopvlak ziet er op het eerste gezicht gepolijst uit, maar de slijtage kan aanzienlijk zijn. Het is niet mogelijk het aandeel van de verschillende typen slijtage apart te berekenen, omdat niet bekend is hoe groot het aandeel van elk is. Gelijkmatige materiaalafname (Eng: "polish wear") wordt, in zijn geheel, als volgt berekend (Peterson, 1980):

Waarin: 

W - volumeslijtage [m3]. 

Kp - specifieke slijtagefactor voor gelijkmatige materiaalafname ("polish wear") [-]. 

F - contactkracht [N]. 

v1-v2 - glijsnelheid tussen de oppervlakken 1 en 2 [m/s]. t - tijd [s]. 

H - hardheid van het nokmateriaal [N/m2].   

Als bekend is welke slijtagediepte toelaatbaar is voor de specifieke toepassing, dan is met deze formule de levensduur te berekenen. De moeilijkheid van deze formule zit in het bepalen van de Kp factor. Deze factor is afhankelijk van vele omgeving- en systeemfactoren, die vaak afhankelijk zijn van de situatie. Uitlijnfouten en de aanwezigheid van abrasieve deeltjes hebben bijvoorbeeld een grote invloed, maar zijn niet te voorspellen. In de praktijk kan gewerkt worden met proefondervindelijke waarden. Deze moeten bepaald zijn onder condities die overeen komen met die in het te analyseren systeem. Deze waarden zijn -helaas nog weinig- in de literatuur te vinden. Voorlopig is nog geen goede analytische methode beschikbaar voor het bepalen van de Kp waarden. Deze waarde wordt dan ook proefondervindelijk bepaald.   

5. Oppervlaktevermoeiing. Door wisselende spanningen (nog onder de nominale rekgrens) kunnen op microschaal plastische vervormingen optreden, die scheurtjes initiëren in het loopvlak. Omdat bij vrijwel uitsluitend normaal belaste, contraforme contacten de hoogste schuifspanningen op enige diepte onder het aanrakingsvlak voorkomen, zijn dergelijke microscheurtjes het eerst onder het oppervlak te verwachten. Deze scheurtjes groeien onder 45o door en maken een in doorsnede driehoekig deeltje vrij uit het oppervlak, zie figuur 6.1.

Figuur 6.1 Scheurgroei in oppervlak door oppervlaktevermoeiing

Levensduren ten gevolge van oppervlaktevermoeiing kunnen worden afgelezen uit vermoeiingsdiagrammen. In deze diagrammen is de levensduur in het aantal belastingswisselingen uitgezet tegenover de contactdruk. Karakteristiek is de spreiding in de resultaten. Oorzaak hiervan is de wisselende tijd die nodig is voor het initiëren van de scheurtjes. Vaak wordt gerekend met de zogenaamde L10 levensduur, de levensduur waarbij 10% van de proefstukken bezweken is.

Waarin: 

L10 - de levensduur [omw]. 

Kf - oppervlaktevermoeiingsfactor ("fatigue") [m18/N9]. 

pmax - maximale Hertze contactdruk in oppervlak [N/m2].   

De Kf factor is afhankelijk van diverse systeem- en omgevingsfactoren. Hij wordt bepaald uit de vermoeiingsdiagrammen, waarbij opgelet moet worden dat de condities waarbij de diagrammen zijn opgesteld, vergelijkbaar zijn met de bedrijfscondities van het te analyseren nokmechanisme. Het analytisch bepalen van een Kf factor is nog niet mogelijk.   

Nu bekend is welke slijtagemechanismen voor kunnen komen, kan bepaald worden welk slijtagemechanisme daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het falen van de nok. Hier wordt de situatie van een nok met een rollende volger beschreven.     

6.5 Nok met rollende volger Voor een nok met een rollende volger wordt in eerste instantie aangenomen dat er altijd zuiver rollen optreedt in het contact.   Toestandsdiagram voor rollend contact

Voor rollend contact kan een toestandsdiagram opgesteld worden, zie figuur 6.2. Dit diagram bestaat uit twee gebieden. Gebied IA wordt gekenmerkt door volle film smering. Er is geen contact tussen de ruwheidstoppen van beide loopvlakken. Alle belasting wordt gedragen door de smeerfilm. Gebied IB is dat van gemengde smering, waarbij de belasting deels door de smeerfilm en deels door de, door smeermiddel beschermde, ruwheidstoppen wordt gedragen. Aangezien er geen glijsnelheid aanwezig is tussen de loopvlakken, wordt er vrijwel geen warmte ontwikkeld. Daardoor komt het vreetgebied in dit diagram niet voor.  

Figuur 6.2 Toestandsdiagram voor rollend contact

Door de lage wrijving tussen de twee oppervlakken (ongeacht in welk gebied van het toestandsdiagram het contact zich bevindt) leidt contact tussen ruwheidstoppen niet tot noemenswaardige slijtage. Oppervlaktevermoeiing zal het enige faalmechanisme zijn waaraan de nok kan bezwijken.   

Slippen In het voorgaande is aangenomen dat de rolvolger zal rollen. Het is goed mogelijk dat de rolvolger op bepaalde trajecten zal gaan slippen. Bijvoorbeeld doordat de wrijving tussen de loopvlakken de benodigde hoekversnelling van de rol niet op kan brengen. Of doordat de wrijving in het lager van de rolvolger zodanig hoog is dat de rol geblokkeerd wordt. Dat door slippen extra slijtage op kan treden blijkt uit het volgende voorbeeld. Het is mogelijkheid dat de rol gedurende een traject slipt vanwege zeer goede smeringomstandigheden. Als deze omstandigheden veranderen, komen ruwheidstoppen met elkaar in contact en zal de rol versnellen. Door de massatraagheid duurt het enige tijd voordat de rol weer rolt zonder slip. Op dit overgangstraject treedt slijtage op. Het is te vergelijken met het landen van een vliegtuig. Als de wielen de landingsbaan raken, slippen ze over de baan tot ze voldoende versneld zijn voor rollen.   

Of slippen op zal treden wordt bepaald met de volgende formule, waarbij het moment, dat van buitenaf op de rolvolger werkt, wordt vergeleken met het moment dat opgenomen wordt.

Waarin: 

f - wrijvingscoëfficiënt [-]. 

F - contactkracht [N]. 

Rrol - kromtestraal van de rol [m]. 

Irol - massatraagheidsmoment van de rol [kg.m2]. rol - hoekversnelling van de rol [rad/s2]. 

Mwr.rol - wrijvingsmoment in het lager van de rol [N.m].  

Figuur 6.3 Stroomschema voor het berekenen van de levensduur voor rollend contact

Als deze conditie niet waar is, zal slippen op gaan treden. Het uitrekenen van het slipverloop is iets gecompliceerder. Daarvoor moet de wrijvingscoëfficiënt bekend zijn, die afhangt van de smeringsituatie in het contact, die op zijn beurt weer afhangt van de snelheden van de loopvlakken. Juist de snelheden van de loopvlakken zijn onbekend. Het is mogelijk het slipverloop uit te rekenen met behulp van numerieke methoden. Het nut hiervan is nogal dubieus, gezien de onnauwkeurigheid die ontstaan is door alle aannamen. 

  Conclusies Voor het berekenen van de levensduur van nokken met rollende volgers kan het stroomschema uit figuur 6.3 worden gevolgd.    

7 Voorbeelden van toepassingen van nokmechanismen

  "Pick and Place unit"

In de onderstaande foto en figuur is een zogenaamde "pick and Place unit" weergegeven. Het mechanisme bestaat uit een nokschijf welke aan de voor en achterkant is voorzien van een groefcurve. Een voor de horizontale beweging van de grijper en een voor de verticale beweging. De grijper

     

;    

Figuur 7.1 "Pick and Place unit"

    Drukmachine voor het bedrukken van drankenbussen

 

Figuur 7.2 Foto drukmachine voor drankenbussen

Een drukmachine voor het bedrukken van drankenbussen bestaat uit een wiel (links) met cilinders waarop de bussen worden geschoven. Rechts is een rubberdoeken. Op deze rubberdoeken wordt de inkt uit de zes inktwerken aangebracht. Deze rubberdoeken brengen de inkt over naar de drankenbus. Tijdens deze overdracht moet de bus de baan van het rubberdoek volgen. Dit wordt gedaan door de beweging van cilinder met de bus te sturen met een nokschijf.  

Figuur 7.3 Tekening van een drukmachine voor drankenbussen

Machine voor het vervormen van stalen banden

In de onderstaande machine wordt zowel het vervormingsgereedschap als de toevoer gestuurd door nokmechanismen. De bewegende delen zijn via stangenmechanismen verbonden aan het nokmechanisme.

Figuur 7.4 Machine voor het vervormen van stalen banden

Nok-stangenmechanisme voor het oppakken en horizontaal verplaatsen van een plaat Soms kan men door het slim combineren van een nok- en een stangenmechanisme eenvoudige oplossingen bereiken. Het volgende mechanisme maakt zowel een verticale beweging voor het oppakken van het product als een horizontale en draaiende beweging voor het verplaatsen van het opgepakte product.

Figuur 7.5 Toevoermechanisme voor platen

  Slagverstelling bij een nokmechanisme   Het onderstaande voorbeeld geeft een constructie van een nok- plus stangenmechanisme waarbij door het omhoog bewegen van de stang SQP de slag verkleind wordt. Op deze wijze kan men de kniplengte instellen. In dit voorbeeld gebeurt dit middels een servomotor.

Figuur 7.6 Nokmechanisme en slagverstelling